Wat is het?

Wat is het?

Met de levenscyclus van planten en dieren wordt de cyclus bedoeld die planten en dieren doorlopen in hun bestaan. Zo heeft een groot deel van (wilde) planten en dieren verschillende typen leefgebied (habitat) nodig in hun leven. Door deze leefgebieden te beschermen, is de kans groter dat deze planten en dieren blijven voortbestaan. Dat wordt bedoeld met de levenscyclus bescherming. In deze leefgebieden kunnen de voorwaarden voor bestuiving en zaadverplaatsing beschermd worden of kan worden gezorgd dat genetische bronnen worden behouden.

De voortplanting, het zoeken naar voedsel en het overwinteren vinden regelmatig op andere locaties plaats. Denk bijvoorbeeld aan de paling die zich voortplant aan de andere kant van de Atlantische oceaan en vervolgens een lange reis maakt om terug in Europese wateren te komen. Ook op kleinere schaal migreren dieren. Zo overwinteren kikkers en padden onder boomstronken of in gaten in de grond. Als het voorjaar begint, trekken ze naar nabij gelegen poeltjes en planten ze zich daar voort.

Bij sommige planten is de voortplanting geslachtelijk. Dit betekent dat mannelijke en vrouwelijke planten er samen voor moeten zorgen dat een bevruchting kan plaatsvinden. Voor hun voortbestaan zijn de planten afhankelijk van bestuiving door wind of bestuiving door dieren. Zo bestuift de wind bijvoorbeeld veel loofbomen en grassen. Planten met veel grote, kleurrijke bloemen zijn echter afhankelijk van dierlijke bestuivers (zoals bijen) om zich voort te planten. Daarom hebben ze een leefgebied nodig waar deze bestuivers ook leven. Na bevruchting zijn de planten weer afhankelijk van wind of dieren om hun zaden te transporteren naar nieuwe leefgebieden.

Populaties van soorten leven in diverse leefgebieden. Deze populaties passen zich aan de lokale condities aan. Door in contact te blijven met andere populaties van de soort blijft de genetische variatie binnen de soort in stand en kan deze zelfs uitbreiden. Als een soort echter nog maar in een enkele geïsoleerde populatie voorkomt, gaat deze genetische variatie verloren. Een soort wordt dan beperkt in mogelijkheden om aan te passen aan veranderingen in het leefgebied en kan uitsterven.

Ook voor het ontwikkelen van economisch waardevolle rassen van planten en dieren (landbouw- en siergewassen en vee) is het noodzakelijk om te kunnen blijven putten uit de natuurlijke variatie die in (wilde) planten of dieren aanwezig is.

Duurzaam belang

Duurzaam belang

Voor de overleving van genetisch gezonde plant- en diersoorten moet er voldoende leefgebied zijn voor alle levensfasen van de betreffende soort. En deze leefgebieden moeten worden beschermd. Voor de migrerende kikker is het dus niet alleen nodig om de boomstronk in het bos te beschermen, maar ook de poel waarin de kikker zijn eieren legt.

In Nederland zijn veel natuurgebieden te klein om alle levensfasen te herbergen en om voldoende uitwisseling van populaties te garanderen. Er ontstaat allerlei versnippering door de aanleg van wegen en bebouwing. Leefgebieden verkleinen hierdoor, dieren kunnen elkaar niet meer bereiken en soorten kunnen uitsterven.

Niet alleen de versnippering leidt tot druk op leefgebieden, ook klimaatverandering speelt een rol. Door hogere temperaturen verschuiven en veranderen leefgebieden in een snel tempo. Plant- en diersoorten kunnen dit hoge tempo niet bijbenen en sterven hierdoor uit. Wel kan dit proces leiden tot kansen voor nieuwe plant- en diersoorten om zich te vestigen in Nederland.

Om de leefgebieden weer te vergroten, moeten natuurgebieden samen met overige kleine groene landschapselementen worden verbonden. Zo ontstaat een groene infrastructuur die gevarieerd leefgebied met elkaar verbindt. Het Natuurnetwerk Nederland verbindt 750 duizend hectare natuur met elkaar, bestaande uit onder andere nationale parken, wetlandgebieden en agrarisch gebied. Deze groene infrastructuur stelt soorten in staat om het verschuivende leefgebied te volgen. Zo blijven zij in aanraking komen met soortgenoten uit andere populaties om zich voort te planten.

In de praktijk

In de praktijk

Voor een geschikt leefgebied is het belangrijk om de bodem- en waterkwaliteit van natuurgebieden te beschermen tegen factoren die de kwaliteit kunnen aantasten. Aantasting van de kwaliteit gebeurt onder andere door verdroging, ondergrondverdichting, overbemesting of de inrichting van watergangen (stuwen, dammen). Ook het tegengaan van versnippering van leefgebied is belangrijk. Bijvoorbeeld door het verbinden van natuurgebieden en de aanleg van nieuwe natuur in het kader van het Natuurwerk Nederland.

Bij lokale gebiedsprocessen kan gekeken worden of (her)inrichting van het landschap aanknopingspunten biedt om hoeveelheid, variatie en verbinding van leefgebieden door groene infrastructuur te versterken. Hierbij gaat het om de aanleg en onderhoud van bijvoorbeeld houtwallen, heggen en een meer natuurlijk beheer van sloot- en wegbermen. Kansen liggen onder andere in het koppelen van natuurdoelen met waterbeheer, woningbouw en infrastructurele werken.

Meer leefgebied voor planten en bestuivers kan ook worden ontwikkeld door in landbouwgebieden bloemrijke akkerlanden te creëren. Daarnaast kan het agrarisch gebied dan weer eenvoudiger worden gekoppeld aan natuurgebieden. Dit wordt onder meer toegepast in onderstaande praktijkvoorbeelden.

Praktijkvoorbeelden:

Kaarten